Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0912

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303122/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluiten van 22 en 27 december 2000 heeft het Hoofd van de Afdeling Vergunningen namens appellant (hierna: het college) de families [familienaam] uit Noorwegen, [familienaam] uit België, [familienaam] uit België/Frankrijk en [familienaam] uit België/Frankrijk aangeschreven om hun caravan binnen twee uur te verwijderen van de aangegeven standplaatsen aan de Beerze, Hoppenven en De Wegerd te Veldhoven. Daarbij is aangekondigd dat, indien niet binnen de gestelde termijn hieraan zou worden voldaan, de caravans op kosten van betrokkenen zouden worden weggesleept.


Uitspraak

200303122/1. Datum uitspraak: 24 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 april 2003 in het geding tussen: [partij A], [partij B], [partij C], [partij D], [partij E], [partij F] en [partij G], wonend te Veldhoven, en appellant. 1. Procesverloop Bij besluiten van 22 en 27 december 2000 heeft het Hoofd van de Afdeling Vergunningen namens appellant (hierna: het college) de families [familienaam] uit Noorwegen, [familienaam] uit België, [familienaam] uit België/Frankrijk en [familienaam] uit België/Frankrijk aangeschreven om hun caravan binnen twee uur te verwijderen van de aangegeven standplaatsen aan de Beerze, Hoppenven en De Wegerd te Veldhoven. Daarbij is aangekondigd dat, indien niet binnen de gestelde termijn hieraan zou worden voldaan, de caravans op kosten van betrokkenen zouden worden weggesleept. Bij besluit van 14 mei 2001 heeft het college het daartegen door [partij A], [partij B], [partij C], [partij D], [partij E], [partij F], [partij G] en de families [familienaam] uit Noorwegen, [familienaam] uit België, [familienaam] uit België/Frankrijk en [familienaam] uit België/Frankrijk gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 november 2001 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij A], [partij B], [partij C], [partij D], [partij E], [partij F] en [partij G] en de families [familienaam] uit Noorwegen, [familienaam] uit België, [familienaam] uit België/Frankrijk en [familienaam] uit België/Frankrijk ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van het college van 14 mei 2001 vernietigd, het bezwaar tegen dat besluit alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Bij uitspraak van 10 juli 2002 heeft de Afdeling het daartegen door de families [familienaam] uit Noorwegen, [familienaam] uit België, [familienaam] uit België/Frankrijk en [familienaam] uit België/Frankrijk ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, het daartegen door [partij A], [partij B], [partij C], [partij D], [partij E], [partij F] en [partij G] [hierna partijen] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 23 november 2001 vernietigd en de zaak naar de rechtbank terug gewezen. Bij uitspraak van 1 april 2003, verzonden op 3 april 2003, heeft de rechtbank het door [partijen] tegen het besluit van 8 mei 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 13 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 juli 2003 hebben [partijen] een memorie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2003, waar het college, vertegenwoordigd door J. Bogaerts, ambtenaar van de gemeente, en [een der partijen], bijgestaan door mr. M.G.H. Vogels, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De aanschrijvingen betreffen een aantal caravans die voor een periode van twee tot drie weken rond de feestdagen voor logeerdoeleinden op standplaatsen geplaatst zijn. Zij zien op drie verschillende locaties, waar drie verschillende bestemmingsplannen van toepassing zijn. Ingevolge de bestemmingsplannen “Woonwagencentrum Hoppenven” en “Woonwagencentrum Strijpsebaan/Vooraard” hebben de betrokken gronden de bestemming “Woonwagencentrum” en ingevolge het bestemmingsplan “Pegbroeken” de bestemming “Woonwagenlokatie”. 2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het logeren in een caravan op een standplaats in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, omdat hiermee een extra standplaats wordt gecreëerd. 2.3. Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Woonwagencentrum Hoppenven” zijn de als “Woonwagencentrum” op de kaart aangegeven gronden bestemd voor maximaal 15 woonwagenstandplaatsen met de daarbij behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, bergingen en erven, alsmede één vrijstaand gebouw ten behoeve van doeleinden van sociaal-culturele en/of religieuze aard. Ingevolge artikel 3.2, onder a, mogen per standplaats worden gebouwd één woonwagen alsmede één vrijstaand bijgebouw. Ingevolge artikel 3.3.1 is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming “Woonwagencentrum”. Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Woonwagencentrum Strijpsebaan/Vooraard” zijn de als “Woonwagencentrum” aangegeven gronden bestemd voor maximaal 15 woonwagenstandplaatsen met de daarbij behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, bergingen en erven, alsmede één vrijstaand gebouw ten behoeve van doeleinden van sociaal-culturele en/of religieuze aard. Ingevolge artikel 5.3, onder a, mogen per standplaats worden gebouwd één woonwagen alsmede één vrijstaand bijgebouw. Ingevolge artikel 5.4.1 is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Ingevolge artikel 4.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Pegbroeken” zijn de als “Woonwagenlokatie” op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor wonen in woonwagens en voor additionele voorzieningen, zoals bergingen en sanitaire, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen. Ingevolge artikel 4.2, aanhef, zijn op de gronden als bedoeld in artikel 4.1 standplaatsen voor woonwagens, daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Ingevolge onderdeel a, sub 1, zijn op de in artikel 4.1 bedoelde gronden standplaatsen voor woonwagens toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan 15 standplaatsen voor woonwagens mogen worden ingericht. Ingevolge artikel 15.1 is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het in het plan bepaalde. Ingevolge artikel 15.2, onderdeel b, is een verboden gebruik als bedoeld in artikel 15.1 in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden als standplaats voor onderkomens, uitgezonderd caravans, kampeerauto’s en tenten, indien gelijktijdig niet meer dan één caravan of kampeerauto’s en/of één tent per bouwperceel wordt c.q. worden geplaatst en deze niet wordt/worden gebruikt voor permanente bewoning. 2.4. Omdat in artikel 15.2, onderdeel b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Pegbroeken” uitdrukkelijk het gebruik van onbebouwde gronden voor het plaatsen van één caravan, die niet wordt gebruikt voor permanente bewoning, is uitgezonderd van het verboden gebruik, is het gebruik van gronden met de bestemming “Woonwagenlokatie” ten behoeve van het plaatsen van een caravan voor logeerdoeleinden als hier in geding, niet in strijd met het bestemmingsplan “Pegbroeken”. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in geding zijnde tijdelijk geplaatste caravans ter plaatse permanent werden bewoond. Het betoog van het college slaagt derhalve in zoverre niet. 2.5. Anders dan de rechtbank is de Afdeling echter van oordeel dat het plaatsen van een caravan gedurende de beschreven periode bij een woonwagen op een standplaats zich niet verdraagt met artikel 3.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Woonwagencentrum Hoppenven” en artikel 5.1 van het bestemmingsplan “Woonwagencentrum Strijpsebaan/Vooraard”. Een standplaats kan immers slechts worden gebruikt voor het wonen in een woonwagen. Het tijdelijk plaatsen van een caravan op de standplaats bij de woonwagen voor verblijf dat niet als wonen maar veeleer als recreatief moet worden gekenschetst, is daarmee in strijd. Niet kan staande worden gehouden dat ter zake van deze caravans sprake is van ondergeschikt gebruik van de gronden, dat om die reden niet in strijd is te achten met de aan de gronden gegeven bestemming “Woonwagencentrum”. 2.5.1. Het hoger beroep is derhalve in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient dan ook in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling beslissen op het beroep, voorzover dit is gericht tegen de beslissingen op bezwaar waarin de handhaving van de bestemmingsplannen “Woonwagencentrum Hoppenven” en “Woonwagencentrum Strijpsebaan/Vooraard” aan de orde is. 2.6. [partijen] e.a. betogen dat niet is gebleken dat het Hoofd van de afdeling Vergunningen bevoegd was om de primaire besluiten te nemen. Dit betoog leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan het primaire besluit klevende gebreken kunnen bij de beslissing op bezwaar worden hersteld. Voorzover het Hoofd van de afdeling Vergunningen niet bevoegd was de primaire besluiten te nemen, is dit gebrek hersteld bij de beslissing op bezwaar van 8 mei 2001 dat is genomen door het bevoegde bestuursorgaan, het college. 2.7. [partijen] betogen voorts tevergeefs dat zij, in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, voorafgaand aan de aanschrijvingen niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Nu het college heeft aangegeven dat er sprake was van spoedeisendheid, gelegen in de door omwonenden ondervonden overlast en de brandveilige situatie op het woonwagencentrum, heeft het, gelet op artikel 4:11, aanhef en onder a, van de Awb, van het horen van belanghebbenden af kunnen zien. 2.8. Omdat het gebruik van gronden met de bestemming “Woonwagencentrum” voor het plaatsen van de caravans op de standplaatsen ingevolge de planvoorschriften van de bestemmingsplannen “Woonwagencentrum Hoppenven” en “Woonwagencentrum Strijpsebaan/Vooraard” niet is toegelaten, was het college bevoegd handhavend op te treden. Alleen in bijzonder gevallen kan een bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie. [partijen] betogen in dit verband dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan zijn binnenplanse dan wel buitenplanse vrijstellingsbevoegdheid. Dit betoog faalt evenzeer. Het college heeft er op gewezen dat de van toepassing zijnde bestemmingsplannen niet voorzien in de mogelijkheid om vrijstelling ten behoeve van het tijdelijk plaatsen van caravans te verlenen. Ook ziet het college geen mogelijkheden om anderszins medewerking te verlenen aan het plaatsen van de caravans, gelet op de ingevolge het Bouwbesluit na te leven brandveiligheidseisen en de door omwonenden ondervonden overlast. Voorts heeft college gesteld dat, voorzover er niet in de woonwagens op de standplaatsen kan worden gelogeerd, de caravans op een kampeerterrein in de omgeving kunnen worden geplaatst dan wel men in een hotel kan verblijven. Gelet op het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing te geven aan zijn vrijstellingsbevoegdheid. Dat de families van [partijen] reeds jarenlang gedurende de feestdagen hun caravans tijdens de feestdagen op de standplaatsen hebben geplaatst, kan aan het voorgaande niet afdoen. 2.9. [partijen] betogen ten slotte dat de beslissing op bezwaar een deugdelijke motivering ontbeert. Daartoe voeren zij aan dat het college geen toepassing heeft kunnen geven aan de beleidsnotitie “Logeren met caravans op/bij woonwagencentra”, omdat daarin beleidsregels zijn opgenomen die niet op de voorgeschreven wijze zijn bekend gemaakt. Dit betoog kan evenmin leiden tot het daarmee beoogde doel. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de notitie een interne richtlijn betreft ter zake van de handhaving van de aan de orde zijnde bestemmingsplannen en dat deze notitie niet als beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb behoefde te worden vastgesteld. De Afdeling is van oordeel dat, voorzover in de notitie al sprake is van een vaste gedragslijn, het college bij de bestreden beslissing op bezwaar niet heeft volstaan met een verwijzing daarnaar, maar juist uitdrukkelijk heeft vermeld om welke redenen tegen het plaatsen van de caravan handhavend wordt opgetreden. Aldus heeft het college niet in strijd gehandeld met artikel 4:82 van de Awb, dat bepaalt dat ter motivering van een besluit slechts kan worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel, en behoefde de notitie niet op de in artikel 3:42 van die wet beschreven wijze bekend te zijn gemaakt. 2.10. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.11. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 april 2003, AWB 02/2755, voorzover het beroep tegen het besluit van het college van 8 mei 2001, 01.000496, wat betreft de bestemmingsplannen “Woonwagencentrum Hoppenven” en “Woonwagencentrum Strijpsebaan/Vooraard”, ingediend door [partij A], [partij B], [partij C], [partij D] en [partij E], gegrond is verklaard; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre alsnog ongegrond; IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven in de door [partij F] en [partij G] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 483,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Veldhoven aan hen te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003 47-378.